Los zittende stenen rolden onder zijn voeten vandaan, terwijl de gedaante over de laatste overblijfselen van het kasteel omhoog klom. Bloed sijpelde vanaf zijn gehavende handen, sporen achterlatend. Nathan’s spieren trilden. Meer van complete vermoeidheid dan inspanning. Zwaar waren de afgelopen weken geweest. Slopend. Intrigerend en toch ook beangstigend. De laatste maand had hij mogen aanschouwen hoe cru en wreed de mensheid kon zijn. Hoe ze de wereld stukje bij beetje naar de afgrond hielpen, in plaats van verbeterde. Eens waren zijn gedachten geweest dat Akaenas de top daarvan was. De top van genadeloosheid. Van oorlog. Van onderlinge strijd. Maar daarin was hij van standpunt veranderd. Zelfs buiten de grenzen, in onbekende landen, woedde die ziekte. Wellicht nog wel erger. Zijn handen stopten met werken, waarna de jonge magiër zijn hoofd even liet zakken. Die missie was hels geweest. Zoveel pijn en leed. Onrust en corruptie. Hij had toe moeten zien hoe een jong meisje misbruikt werd en vervolgens van haar leven beroofd werd. Hoe de rijken de armen als slaven gebruikten. Hoe elke misdaad door de vingers werden gezien. Het was een paradijs voor elke crimineel. Nathan balde zijn hand tot een bloederige vuist. Zijn beroep was verre van geweldig. Een opdracht kon hij niet weigeren, al wenste hij dat bij deze dat wel te hebben gedaan. De keuzes die hij had moeten maken waren zwaar geweest. En nu had hij spijt. Dat meisje… Hij had haar moeten helpen, al was zijn incognito daarmee door de mand gevallen. Het zien van haar hulpeloze gezicht in zijn gedachtes deden hem verder klimmen. Als maar hoger. Tot aan de top. Met knikkende knieën zette Nathan zichzelf recht, na een goede ondergrond te hebben gevonden. Een dunne, vieze donkerrode mantel wapperde achter hem aan, zich laten meevoerend door de koelende wind. Duizenden fonkelende sterren stonden aan de donkere hemel, daar waar hij zijn blik op richtte. Daarachter. Achter al die fonkelende dingen, daar schuilde iets moois. Hij wist het zeker. Nathan sloot zijn goudkleurige ogen, relaxed en ergens toch gefocust. Zijn armen kwamen langzaam omhoog, gespreid, waarna een zee aan golvende kleuren aan de hemel verschenen. Donker als lichte kleuren. Klein en groot. Samen vormden ze een geheel. Als een soort Noorderlicht. Echter spraken deze kleuren tot hem. Zielen waren het. Zielen die de kans kregen hun pijn te delen. Harder begon het te waaien, terwijl elk overleden individu diens pijn liet horen. Gehuil weerklonk in de magiërs oren. Hun pijn en vreugde drong tot hem door. Een mengelmoes van gevoelens overdonderde hem. En hij wou hen antwoorden, tot plots de wind verdween en zo ook het “Noorderlicht”. Verstoord opende Nathan zijn ogen. Iets was hier.
{Open}