Informatie:Naam: Silence
Achternaam: Silver-tongue
Bijnaam: Mad hatter, wicked witch
Geslacht: vrouw
Leeftijd: 17
Ras:Witch
Ouders: Nooit gekend
Broers/zussen:Nooit gekend
Huisdier: Voodoo dolls
Buitenkant:Kleur haar: Blond met soms gekleurde plukje erin
Haar lengte: tot half haar rug
Kleur ogen: helder blauw
Lengte: 1m70
Gewicht: 54kg
Lichaam bouw:slank
Kleren: fel gekleurde vreemde kleren, vaak een hoedje, vingerloze handschoenen en 2 verschillende sokken.
Littekens: in haar nek weggestopt onder haar haren en op haar rug.
Extra:Karakter: Speels, gek, vriendelijk, vreemd, schuw, op zichzelf, geheimzinnig.
Verleden:Mijn verhaal zit niet zoals vele vol met rozengeur en maneschijn. Nee, mijn verhaal is een triest onvoltooid verhaal. Maar voor ik jullie ga verwarren door alles door elkaar te vertellen, zullen we naar het begin reizen, het prille begin.
Het was een koude winternacht, het vroor en sneeuwde zelfs een beetje. Ik was klein, echt heel, heel klein, niet mierenklein nee zo klein nu ook weer niet, eerder baby klein. Want dat was ik, een baby. Ik zat in een mandje, gewikkeld in een oud tot op de draad versleten wollen dekentje. Mijn familie, waar ik geen enkele herinnering aan heb, hadden me op de oude stenen trappen van een weeshuis achtergelaten. Daar ben ik opgegroeid, niet wetend waarom ze mij hebben achtergelaten. De zusters die het weeshuis runden hadden geen idee hoe ik dan wel zou moeten heten. Een naam moest iets zijn dat bij je past, iets dat echt, nou ja jij is. Daarom omdat ik de leeftijd had waarop een kind stilletjes aan zijn eerste woorden zou moeten kunnen zeggen, maar toch volhardend bleef zwijgen hebben ze me Silence gedoopt. Ik kon praten, ik was heus niet dom maar ik wilde gewoon niet praten, ik had geen zin om met vreemde mensen te praten.
Ik ben altijd al een beetje een buitenbeentje geweest, ik zag dingen anders dan anderen, wanneer de andere meisje gillend wegliepen voor een spin, ging ik er naartoe om het beestje op te pakken en een plaatsje in mijn kamer te geven. Ja mijn kamer alle anderen hadden een kamergenootje. Ik niet. Niemand durfde bij mij op de kamer te liggen. Ik zou te eng zijn geweest. Wat kon ik er aandoen dat ik tegen de monsters onder mijn bed praatte? Dat ik liever met een oog open sliep dan met beide toe? Wat kon ik er aan doen dat ik naar de mug die mijn bloed opzoog glimlachte? Zo was ik gewoon.
Het duurde niet lang of helemaal niemand wilde meer met me praten, ze begonnen gemeen te doen. Ik geloof dat ik toen een jaar of 7 was? Ja, ja dat was het. Zeven. Zeven vingers, elf tenen. Ik weet het, ik weet het. Een normaal mens heeft van beide tien maar de oude man die ’s nachts aan mijn raam stond had zeven vingers, elf tenen. Dat is wat ik de nonnen vertelde. Ze geloofde me niet, zij zagen de man niet, hoorde hem niet. Vreemde oude vrouwen. Vreemde kinderen. Ze zagen de dingen niet die ik zag. Er moest iets mis met hen zijn.
Op een nacht hoorde ik het. Giechelende meisjes, voetstappen. Vlak voor mijn eikenhouten deur zacht piepend openging en een hoop monstertjes toonden. Het waren de meisjes van het weeshuis die lachend en grijnzend rond mijn bed verzamelden. Ze noemde me gek, begonnen te slaan, bonden me vast aan bed. Begroeven hun nagels in mijn rug. Een van de meisjes had een klein aardappel mes uit de keuken gestolen. Allemaal lachte ze toen het grote meisje met haar mes door mijn blonde lokken ging, en daarbij ook een paar keer mijn hoofdhuid en nek raakte. Huilend, met een bijna kaal hoofd werd ik achtergelaten. Toen ik mezelf in slaap gehuild had en een paar uur later wakker werd van weer een krakend geluid ontdekte ik een kleine pop die naar me zat te glimlachen. Langzaam had ik het popje opgenomen. Ik moest hem steken met naaldjes. Dat fluisterde het popje mij. Als zevenjarige wist ik niet beter. Ik stak in het popje, was er uren mee bezig. Het was ontspannend, de naald in en uit zijn kleine lijfje te laten gaan.
De volgende dag kreeg ik te horen dat het grote meisje dood was gevonden in haar bed. Interne bloedingen had de man in zijn witte jas tegen de zusters gefluisterd. Gaatjes in haar organen. Alsof iemand haar vanbinnen had zitten perforeren. Met de pop in mijn hand verschool ik me weer in mijn kamer. Ik had het meisje gedood. Ze had me pijn gedaan en me gek genoemd. Ik en mijn popje. Wij hadden eht gedaan. De komende jaren viel niemand me nog lastig en degene die dat wel deden kregen pijn, daar zorgde ik en mijn popje wel voor. Hij was mijn vriend. Mijn enige vriend. Hij zorgde ervoor dat ik voor mezelf opkwam, hij fluisterde me zijn plannetjes in met zijn stem die niemand kon horen…